top of page

Sociaal-culturele beïnvloeding

 

Adolescenten worden beïnvloed in hun attitudes en gedragingen door verschillende bronnen in hun directe omgeving. Met betrekking tot body image worden de volgende drie bronnen onderscheiden: ouders, leeftijdsgenoten en media (Blowers et al., 2003). Doordat de adolescentie ook op relationeel niveau een transitionele periode is, zijn adolescenten extra gevoelig voor interactionele beïnvloedingsprocessen (Markey, 2010).

Elk van de drie sociaal-culturele bronnen beïnvloedt de body image van adolescenten op twee manieren: 1) door de druk die de adolescent vanuit deze bron ervaart om dun te zijn, en 2) door het modelleren van het ideaalbeeld om dun te zijn. Volgens de sociaal-culturele theorie zouden deze twee mechanismen zowel vanuit ouders als leeftijdsgenoten en de media kunnen bijdragen aan het ontstaan van een negatieve body image (Blowers et al., 2003).  De enige bron die echter een significante individuele voorspeller van een negatieve body image is, is de ervaren druk om dun te zijn vanuit de media (β=0.20, P<0,05). De associatie tussen deze mediadruk en een negatieve body image blijkt in zijn geheel gemedieerd te worden door het internaliseren van het ideaalbeeld om dun te zijn (β=0.37, P<0,001), een intrapersoonlijk proces. Het proces van internaliseren, kan uitgelegd worden vanuit de cultivatietheorie: personen die herhaaldelijk aan bepaalde beelden in de media worden blootgesteld, zullen deze beelden gaan accepteren als weerspiegeling van de werkelijkheid (Brown, 2002). Hoe meer blootstelling er is aan het ideaalbeeld van de dunne vrouw, hoe meer adolescente meisjes zullen accepteren dat dit het normale lichaamsbeeld van een vrouw is.

 

Thompson & Stice (2001) waarschuwen voor het internaliseren van dit ideaalbeeld als zeer grote risicofactor voor de ontwikkeling van negatieve zelfwaardering en eetstoornis-gerelateerde symptomen. Zij veronderstellen een causale invloed van het geïnternaliseerde dunheidsideaal op een negatieve body image. Blootstelling aan massamedia is niet alleen direct geassocieerd met een sterkere internalisering van het ideaalbeeld dun te zijn, maar ook aan meer body dissatisfaction en een hogere frequentie van de symptomen van eetstoornissen (Grabe, Ward & Hyde, 2008). Hoewel deze significante effecten klein zijn, zijn ze in overeenstemming met het door Thomspon & Stice (2001) veronderstelde risico.


De directe effecten van de mediabeelden worden bevestigd in experimenten waarin vrouwen die verschillende soorten mediabeelden te zien hadden gekregen, een enquête moesten invullen over body image. Vrouwen die gekeken hebben naar media die het ideaalbeeld weerspiegelden, rapporteerden een negatievere body image dan vrouwen die neutrale mediabeelden te zien hadden gekregen (Grabe, Ward & Hyde, 2008). Experimenten waarin adolescenten werd uitgelegd hoe mediabeelden bewerkt worden en waarin adolescenten getraind werden in het kritisch analyseren van mediacontent, toonden aan dat deze interventies het negatieve effect van de mediabeelden op body image leken te verkleinen. Ook oefening in het weerleggen van het ideaalbeeld, zorgden voor een minder negatieve evaluatie van body image (Grabe, Ward & Hyde, 2008). 

bottom of page